De kleppende klipper
Index |
Rode reeks no. 95 (1e druk: 1969)
Voor het eerst in album verschenen in 1955
Op 8, 9 en 10 februari 1955 drukte De Standaard de eerste tekstblokjes, waarvan de laatste twee ook tekeningetjes hadden, van het komende avontuur, De kleppende klipper. De aankondigingsstrook kwam dan op 11 februari 1955 in de krant en de voorpublicatie startte op 12 februari 1955 en zou eindigen op 27 juni 1955. De eerste albumuitgave van het verhaal verscheen ook in dat jaar.
Als men het verhaal met de tekst van de voorpublicatie doorleest en zich de historische achtergrond voor ogen houdt, ziet men verschillende zaken, die België destijds bezig gehouden hebben; de zogenaamde "schoolstrijd", het wegebben van de koningskwestie en de toenemende invloed van de
televisie. Willy Vandersteen kan het in dit verhaal niet nalaten om Paula Semer, de toenmalige "First lady of Belgium television", het cultuurhistorisch telefeuilleton "Bazar van de jungle" af te laten kondigen. Dit was een duidelijke wenk naar Ramar van de jungle. Een van de allereerste feuilletons op de Vlaamse televisie.
Dat roem ook in de tv-wereld vergankelijk is blijkt in de vierkleurenreeks waar de afbeelding van Paula Semer is vervangen door een plaatje van een de in de tijd van de heruitgave populaire omroepster Niki Bovendaerde.
Een ander fenomeen dat in die tijd begon is het ontstaan van een jeugdcultuur. Na de Tweede Wereldoorlog begon de Westerse economie op volle toeren te draaien, niet alleen in de VS maar ook in het platgebombardeerde Europa. De VS, ervan bewust dat alleen een groeiende economie in West-Europa het communisme (trouwens het begin van de Koude Oorlog) kon tegenhouden, zette het Marshall-plan in volle gang. Iedere burger in het door de Westerse geallieerden bezette gedeelte van Europa kreeg in 1948 een bepaald bedrag aan geld om opnieuw te beginnen en kijk: het werkte!
Hierdoor ontstond een gestaag groeiende, maar ook welvarende en sterke economie. Het gevolg was het eerst te merken bij de jeugd met rijke ouders, gevolgd door de middenstand en daarna ook te zien bij de jeugd van de normale arbeiders, dat de jeugd niet meer hoefde te werken en samen begon te scholen. Zij begonnen zich af te zetten tegen de idealen van de ouderen. Zij vonden het saai en voelden zich verloren. Iets wat men heden ten dage nog altijd vindt bij de jeugd!
De jeugd bouwde een eigen cultuur op, waar de ouderen door buitengesloten werden. Een andere smaak van muziek, films e.d. dan wat de ouderen gewend waren was de natuurlijke reactie op dergelijk! Tegen elke prijs opvallen was de kunst en dat ging bijna alleen maar door provoceren!
In de jaren 50 kon je provoceren door die zogenaamde "negermuziek" Rock 'n Roll te luisteren. Dit soort muziek werd vertegenwoordigd door de onbeschaamd heupwiegende zanger Elvis Presley, waardoor rijen van onschuldige tieners bewusteloos werden, alleen maar door het toekijken!
En dan die Jerry Lee Lewis, die " Great Balls of Fire" zong! "Wáát!" "Bah!" "Foei!" "Grote ballen met vuur!!!". "Wat bedoelt die man daar toch mee? Toch niet een bepaald mannelijk lichaamsdeel hopelijk! Dat kan en mag niet!" Als gevolg hiervan werd deze muziek door de oudere generatie meer dan verafschuwd.
Gelukkig dat ze niet in de toekomst konden kijken. Wat zouden deze mensen gezegd hebben over groepen en zangers als The Rolling Stones, The Beatles, The Who en Jimmy Hendricks een decennium later? Of veel later nog over: David Bowie, Roxy Music, The Sex-pistols, Guns 'n Roses, Nirvana of Eminem?
Hollywood haakte hier natuurlijk geldbelust op in en presenteerde vooral in de midden jaren 50 films die zich met de jeugd en hun problemen bezig hielden. Daar waren films bij grote kwaliteit bij die ook heden ten dage de critici nog kunnen overtuigen: The wild one (met Marlon Brando in de hoofdrol) East of Eden, Giant en Rebel without a Cause (alle drie met James Dean in de hoofdrol).
Naast films en muziek was roken in het openbaar en vechten onder elkaar en tegen andere bendes "in"! De ouderen noemden deze jongeren van de jaren 50 in Nederland graag Nozems, In Engeland Teds of Teddyboys, in Duitsland Halbstarken en in de VS Beatnicks.
Hierop speelt Willy Vandersteen in en laat in De Kleppende Klipper de figuur van Knul opduiken! Een rijkeluiszoontje die uit verveling sigaretten rookt en 's nachts op straat rondhangt.
Zelfs Willy kon deze ontkiemende jeugdcultuur niet begrijpen en wilde via het tekenverhaal (daar was hij ongetwijfeld een grootmeester in) een oplossing bieden en deed dit door Knul een positief voorbeeld te geven in vorm van de niet alleen fysiek maar ook in karakter sterke Jerom! Een Jerom, die er altijd voor zijn vrienden is als ze in nood zijn en een doel voor ogen heeft, dus idealen!
Volgens Willy heeft de jeugd uit zijn tijd géén idealen die het nastreven waard zijn. Dit zou hij iets later in De Texasrakkers (1959) in een door hem verder ontwikkelde "theorie" nog eens ter sprake brengen! Hier is het de bende van Marlon (is het een knipoog naar de film The Wild One met Marlon Brando?), die geen zicht op de toekomst kent, door een enorm rotsblok (synoniem voor de atoombom), die op de stad van de bende neer dreigt te vallen en daardoor laten zij zich gaan. Hier in dit verhaal presenteert Willy dan ook de oplossing dat zij zich in plaats van zich te uiten door het begaan van gewelddadigheden het probleem zelf in handen moeten nemen om een oplossing tegen de dreiging van het rotsblok te vinden!
In dit verhaal komt ook het kapen van schepen tijdens de hoogtijdagen van de piraten der Caribische Eilanden ter sprake. Degene die meer over piraten wil lezen neemt maar eens een kijkje bij de verklarende achtergrond van het album De Regenboogprinses.
Een dragend element in dit verhaal is het spookschip de Kleppende Klipper. Bestaan er spookschepen? Volgens de stoere en voor angst niet gevoelige zeebonken: "JA!!!"
Nu kan men zeggen: "Nou! Deze kerels zijn van nature bijgelovig!" Dat mag dan ook zo zijn en men kan het niet van de hand wijzen, maar ze zullen ook stellig beweren dat er meer dingen in dit universum bestaan dan we ons bewust zijn! En... dat is een feit dat we niet mogen onderschatten! Het bekendste spookschip is nl. die van de Vliegende Hollander!
Volgens oude Hollandse kronieken zette een Oostindiëvaarder in 1680 onder bevel van kapitein Hendrick van der Decken uit Amsterdam koers naar Batavia. Van der Decken had de reputatie een uiterst bekwaam en avontuurlijk zeeman te zijn. Zodoende hadden de reders geen probleem hem de leiding over een schip te geven. Voor de rest was hij echter een emotioneel wrak. Hij zoop en in de kroegen beweerde hij steeds met een fortuin naar huis te keren! Hij was in feite voor menigeen een opschepper!
Tijdens de reis naar Batavia moest hij om de Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika) heen. Plots werd het schip door een hevig opstekende Zuidooster storm gegrepen. De zeilen gingen door de enorme wind aan flarden, het roer was ontregeld en ging kort daarna kapot. Stormen bij Kaap de Goede Hoop kunnen dagen duren, maar ook weken! Zo ook hier! Uit dagen werden weken en Hendrick van der Decken begon aan zijn kunnen te twijfelen, want hij raakte steeds verder van de kust weg. Hendrick van der Decken werd volgens de legende hierdoor steeds kwader en kwader, omdat hij niet in staat was de Kaap te ronden.
De legende wil verder dat de duivel hiervan gebruik maakte en hem influisterde dat het de Almachtige God persoonlijk was die hem dit aandeed en ziedend van woede zwoer hij de eed:
"Van d'uitgezette koers en vastberaden vaart
Tart ik Gods macht mij af te houden,
Noch zal de Hellevorst mij vrees aanjagen
Al moest ik varen tot des dag des Oordeels."
Een engel als afgezant van de Heer verkondigde niet lang daarna dat het schip voor altijd en eeuwig over de zeven zeeën zou moeten blijven ronddolen " totdat Des Heers trompetgeschal de Hemel zal doorklieven!"
Het schip zelf verging op den duur, de bemanning kwam om, maar Van der Decken, de kapitein, was verdoemd te waken over zijn schip tot de Dag des Oordeels.
Natuurlijk is Van der Decken nooit met zijn schip in Batavia aangekomen en sinds het jaar 1680 werd het schip steeds gezien en bracht degene die het schip waarnam ongeluk. Onder deze waarnemers was ook de latere koning George V van Groot-Brittannië die toen adelborst was op het schip de "Bacchante". De toekomstige koning nam het het volgetuigde spookschip op ca. 80 km van de Kaap waar, waarbij hij ook een gestalte zag staan in oude klederdracht op het achterdek. De dag erna kwam een matroos om! Hij viel uit het want en brak zijn nek!
Eén van de laatste meldingen is uit het jaar 1942. Vier mensen zaten in Kaapstad op hun balkon en zagen de spookverschijning de Tafelbaai in varen om kort daarna achter het Robbeneiland weer te verdwijnen. Hierbij is niemand omgekomen, maar vreemd is het wel, dat zowel koning George V en die mensen van de Tafelbaai dezelfde beschrijving van het spookschip en de man op het achterdek gaven! We moeten echter niet vergeten, dat dit alles een legende is en onze ogen ons soms kunnen bedriegen!
Ook in de stripwereld liet de legende een diepe indruk na, want in 1949 tekende Pieter Kuhn zijn versie van de vliegende Hollander in de reeks De avonturen van kapitein Rob in het avontuur De zwerftocht van de Vliegende Hollander.
Zelfs in de muziekwereld werd de legende van De Vliegende Hollander een succes. De Duitse componist Richard Wagner (*1813 - +1883) maakte er een opera van met de titel Der fliegende Holländer.
Een andere vreemde zaak is die van de duikboot U-65!
Op 10 juli in het jaar 1918, tijdens de laatste dagen van de Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918), zag de kapitein van een Amerikaanse onderzeeër, de L-2, een prachtig doelwit. Een stuurloos ronddobberende Duitse onderzeeër, geregistreerd als U-65. De kapitein manoeuvreerde zich in de aanvalspositie en juist toen hij het bevel tot vuren wilde geven explodeerde de Duitse duikboot en zonk met man en muis naar de bodem van de oceaan.
Waarom de duikboot ontploft is, zal wel voor altijd een raadsel blijven, maar feit is wel dat de onderzeeër door pech achtervolgd werd. Al in de dokken van Brugge in 1916 had de duikboot het leven geëist van een dokwerker. De man werd dodelijk getroffen door een ligger die uit een takel viel.
Tijdens de eerste proefvaarten stierven drie mannen door verstikking, omdat de machinekamer met giftige dampen gevuld raakte. Het nieuws werd in de doofpot gestopt door de Duitse admiraliteit. Het was immers oorlog en slecht nieuws konden ze niet gebruiken.
Andere proefvaarten in begeleiding van zusterschepen verliepen als een makkie, totdat de kapitein bevel gaf voor een eerste duik. Hij gaf een matroos het bevel de luiken voor een laatste maal te controleren en ofschoon de zee kalm was en er nauwelijks wind stond viel de man door onverklaarbare redenen overboord. Het kielwater spoelde de matroos meteen weg en de arme man verdronk jammerlijk. De opvarenden keken elkaar nerveus aan, want de onderzeeër had nu al een vijfde slachtoffer geëist. Onbehaaglijk gingen ze naar beneden in de romp van de boot terwijl de kapitein de luiken liet sluiten ter voorbereiding voor de eerste duik.
De kapitein besloot eerst tot 9 meter te gaan maar de U-65 zonk dieper en dieper tot op de bodem van de zee. Een marteling van ongeveer 12 uur zou nu voor de bemanning beginnen. Water sijpelde naar binnen en in de machinekamer kwamen er weer giftige dampen. Plotseling, zonder dat iemand wat gedaan had, maakte het schip zich weer los van de zeebodem en dook op.
Meteen begonnen de reparatiewerkzaamheden in Brugge en nadien werd de onderzeeër zeewaardig verklaard. Benzine werd getankt en de bewapening kwam aan boord, totdat onverwacht de kop van een torpedo explodeerde en 11 mannen de dood vonden. Eén van de slachtoffers was de tweede luitenant.
De U-65 moest weer terug op het droogdok gesleept worden. Matrozen hielde er toezicht op en één van hen zag plots de dode officier met over elkaar gevouwen armen op de boeg van de duikboot staan. Hysterisch van angst meldde de man het voorval aan zijn superieur, maar deze geloofde hem niet. De spookverschijning bleegf echter steeds op dezelfde plaats opduiken en voordat de U-65 weer het ruime sop koos deserteerde er een matroos, nadat hij de omgekomen officier weer op de boeg zeg staan.
De opnieuw in elkaar geflanste onderzeeër zette koers naar het nauw van Calais en funktioneerde zonder tegenspoed, maar de dode luitenant verscheen steeds opnieuw en de stemming onder de bemanning was hierdoor ver beneden het vriespunt. De eerste stuurman werd trillend van angst op de brug aangetroffen, nadat hij de verschijning zag opduiken en weer verdwijnen.
Toen de onderzeeër terugkeerde naar de basis voelde de bemanning zich opgelucht, ofschoon het schip steeds het doelwit van luchtaanvallen was. Juist toen het schip binnengelopen was en de kapitein een voet op de loopplank zette werd hij getroffen door een granaatscherf. De man was op slag dood. Dit was voor de admiraliteit echter te gortig en men kon het ook niet langer meer geheim houden, zodoende besloten ze het schip door een priester te laten bezweren. Tijdens de volgende reis van de U-65 maakte de eerste machinist amok, een artillerist brak zijn been en er was zelfs een geval van zelfmoord!
Op die bewuste ochtend van 10 juli 1918 dreef dus de U-65 voor de Ierse kust, totdat de L-2 hem in het vizier kreeg. De kapitein keek door de periscoop en zag verbaasd hoe een eenzame gestalte met over elkaar gevouwen armen op de boeg stond. Daarop volgde de enorme explosie, die het schip in stukken reet.
Zover het vreemde relaas van een duikboot die een spookschip werd.
Spookschepen hoeven niet altijd schimachtige boten te zijn, zoals bij De Vliegende Hollander of boten waarop overleden bemanningsleden te vinden zijn, het kunnen ook schepen zijn, waarop niemand is aan te treffen, zoals in het geval van de Mary Celeste.
Op 4 december 1872 liep de Dei Gratia, een bark komende vanuit New York met bestemming Gibraltar, snel in op een vreemde dwarsgetuigde tweemaster. Het schip scheen in zijn koers te slingeren, alsof de bemanning stomdronken was. De kapitein van de Dei Gratia keek door zijn verrekijker en zag tot zijn verbazing, dat er niemand aan het roer was. Toen de bark vlak bij de vreemde tweemaster kwam liet de kapitein een sloep strijken en roeide met twee matrozen en de tweede stuurman naar het schip. Het schip heette de Mary Celeste.
Ze gingen aan boord en tot hun verbazing troffen ze er niemand, maar dan ook helemaal niemand, aan. De Mary Celeste zeilde zelf dwars over de Atlantische oceaan, helemaal alleen. Het schip was in uitstekende staat en had een lading alcohol aan boord. Er was zelfs voldoende voedsel.
In de kajuiten van de bemanning was alles ordelijk en droog. Op de scheermessen was geen roest te ontdekken. In de kombuis vond men boven een uitgedoofd vuur potten met resten van een maaltijd. In de hut van de kapitein was de tafel gedekt voor het ontbijt. In één van de borden was pap en van een gekookt eitje was al het dopje af geslagen. Verder was alles in de hut onbeschadigd en niks duidde op een vorm van geweld, zoals muiterij. Het leek alsof de gehele bemanning collectief van boord was gesprongen.
Wat er ook gebeurd was, het was niet al te lang geleden gebeurd, want anders zou het voedsel bedorven geweest zijn en het zeewater zou al het metaal aangetast hebben.
De hut van de stuurman bleek ook onaangetast te zijn. De man was schijnbaar bezig geweest met het berekenen van de koers. De kluis van het schip bevatte nog steeds de juwelen en het geld, dus van piraterij was ook geen sprake. Het enige wat ontbrak was de chronometer.
Wat was er gebeurd? Muiterij! Uitgesloten, want de reddingsboten hingen nog in de davits!
Piraten? Nee! het geld en de juwelen lagen nog in de kluis en dat zou de piraten opgevallen zijn.
Men keek in het scheepsjournaal en zag dat de laatste notities gemaakt waren op 25 novemer 1872, dus negen dagen van tevoren en toen passeerde de Mary Celeste het noorden van St. Mary's Isle in de Azoren. Dus meer dan 400 zeemijlen westelijk van de plaats van waar ze nu gevonden was. Als de bemanning toen al het schip verlaten had dan zou het onmogelijk zijn geweest dat men de Mary Celeste op die plaats gevonden zou hebben. Dus... iemand moest haar na de laatste notities in het scheepsjournaal tenminste enkele dagen gezeild hebben. Maar wie?
Het raadsel van de Mary Celeste werd nooit opgelost en zal voor altijd een mysterie blijven.
Natuurlijk waren er ook al diverse malen spookschepen op het witte doek te zien, zoals in The fog uit het jaar 1980 van de regisseur John Carpenter of meer recentelijk in Pirates of the Caribbean: The curse of the black pearl en in Ghostship.
Samenvatting
Op een avond zijn Lambik, Sidonia, Suske en Wiske gezellig televisie aan het kijken. Plots valt het beeld weg, men hoort het klepperen van een scheepsklok en kort daarna duiken beelden op van een 17e eeuwse driemaster, een piratenvlag en het röntgenbeeld van een breedgebouwd geraamte. Onze vrienden herkennen in het geraamte die van Jerom. Na enig onderzoek vinden ze uit, dat Jerom bij een experiment van professor Barabas betrokken is en dat er iets mis ging. Zodoende was het geraamte plots overal op de beeldschermen te zien.Tijdens de uitleg van professor Barabas knoeit Knul, een verwaand rijkeluisjochie, dat door toeval in het avontuur verzeild is geraakt, aan de knoppen van de teletijdmachine en wordt pardoes naar het verleden geflitst. Op het laatste nippertje merken onze vrienden het en zien nog op het beeldscherm van de teletijdmachine hoe Knul in de oceaan landt en aansluitend door een voorbijvarend schip met de naam Het Zeepaard uit het jaar 1717 wordt opgepikt. Men zet de teletijdmachine op het jaar 1717 om Knul terug te flitsen, maar door het geknoei van Knul worden Jerom, Lambik, Sidonia en de twee kinderen door de machine als het ware opgeslokt en landen niet ver van Het Zeepaard, dat Knul heeft opgepikt. De kapitein besluit ook deze drenkelingen op te pikken.
Plots wordt het schip aangevallen door zeerovers en Het Zeepaard weet zich duchtig te weren, maar dan slaat het noodlot toe en het schip landt op een zandbank. De kapitein besluit de manschappen te laten vluchten in sloepen. Hij zelf blijft om het schip tot de laatste snik te verdedigen. Dit gedrag imponeert Lambik en Jerom en zij besluiten ook om te blijven. De piraten enteren het schip en de kapitein en Lambik zijn voor de piraten geduchte tegenstanders, maar het is Jerom die het gevecht beeindigt. Hij springt van boord en trekt het piratenschip via het anker naar beneden op de zeebodem. De piraten maken nu, dat ze weg komen.
Wachtend op vloed drinken de drie mannen met wijn op de overwinning. De kapitein legt uit dat hij naar Kreukeleiland vaart om kolonisten op te pikken. Jerom, die de wijn niet goed verdraagt, gaat naar buiten om frisse lucht te scheppen en ziet tot zijn verwondering een driemaster, waarvan de scheepsklok luidt. Hij meldt het vreemde schip aan de kapitein en die springt als door wespen gestoken op en rent naar buiten en stamelt iets van een kleppende klipper.
De kleppende klipper blijkt een spookschip te zijn. Het zeilt en vuurt uit twintig kanonnen, zonder dat er iemand aan boord is! Lambik vindt dit lariekoek en wil een schot uit een kanon aflossen op het spookschip. De kapitein wordt gek van angst en Lambik besluit het maar te laten. Hij werpt achteloos het brandende lont achter zich en die valt op het kanon, met als gevolg... een bulderend schot. De kanonskogel landt met een grote plons direkt voor de boeg van het spookship en het gevolg hiervan is een daverend salvo. De kapitein van Het Zeepaard maakt dat hij weg komt met zijn schip en bereikt veilig een haven.
Lambik bespreekt met zijn vrienden de toestand op het eiland en stelt vast dat de kapitein en zijn bemanning teveel angst hebben voor het spookschip en zodoende de kolonisten niet van het eiland willen brengen. Met zijn vrienden komt hij tot de beslissing dat ze zelf de kolonisten van het eiland zullen halen met Het Zeepaard. Knul wil er niet aan meedoen. Zo gezegd, zo gedaan. Zij arriveren met Het Zeepaard op Kreukeleiland.
Door een zekere dokter Ganiotten krijgt Lambik in een herberg te horen, waarom de kolonisten het eiland willen verlaten. Door hard werken is het eiland welvarend geworden. Om zich te weren tegen piraten bouwde men een fort, dat door gouverneur van Tonrond en zijn soldaten betrokken word. Men ontdekte ook een diamantmijn op het eiland en men zou er nog welvarender door geworden zijn, maar het spookschip haalt steeds een streep door de rekening door de met diamanten beladen schepen in de grond te boren. Het fort kan deze schepen niet helpen en zodoende is de toestand op het eiland onhoudbaar geworden voor de kolonisten en zij willen weer terug naar Europa.
Lambik vindt dat met de kleppende klipper allemaal maar onzin, maar de waard van de herberg bemoeit zich ermee door te beweren dat zelfs de gouverneur er aan gelooft. Lambik begint nu luidkeels te lachen om dit feit en verklaart dat de gouverneur een halve gare moet zijn. Ondertussen is een man de herberg in gekomen en deze hoort de conversatie. Lambik wendt zich al lachend tot deze man en die kijkt nogal zuur, want hij is de gouverneur hoogstpersoonlijk. Na de pijnlijke situatie overleggen de mannen wat zij het beste kunnen doen en ze besluiten als eerste de kinderen naar Europa te brengen en de gouverneur wil met zijn soldaten de strijd aanbinden tegen het spookschip.
De kinderen worden vliegensvlug geëvacueerd. De nacht erop vertrekt Het Zeepaard onder begeleiding van een licht slagschip. En... dat is het begin van enkele hachelijke avonturen voor onze vrienden, waarbij Knul tot inzicht komt, zijn passieve houding tegenover de situatie aflegt en uiteindelijk helpt. Het blijkt trouwens dat de gouverneur vals spel speelt om de diamantmijnen van Kreukeleiland in zijn bezit te krijgen en ensceneerde zelf hiervoor de kleppende klipper. Nadat de gouverneur en zijn soldaten door onze vrienden zijn opgeruimd zijn de kolonisten dankbaar. Onze vrienden willen wel nog het geheim van de kleppende klipper kennen, maar plots worden ze één voor één door professor Barabas terug naar het heden geflitst. Snel pikt Lambik wel nog het hoedje van de gouverneur al souvenir, alvorens hij teruggeflitst wordt.
Zo vinden wij onze vrienden terug bij professor Barabas, waar reeds de dolsblije ouders van Knul wachten. Zij bedanken Jerom voor de geslaagde opvoeding van hun zoon. Wiske vindt plots een papiertje dat uit het hoedje van de gouverneur gevallen is. Hierop staat het geheim van de kleppende klipper! De soldaten van de gouverneur liepen ongemerkt aan dek van het schip door de hoge schansen en verborgen zich in een geheim ruim, diep onder in het schip, zodra iemand aan boord kwam of een schip te dicht in de buurt kwam
Tekst: Alain Stienen
Geraadpleegde literatuur i.v.m. de spookschepen: Vreemde verhalen - bizarre feiten, uitgegeven door Reader's Digest 1976
Lezers-recensiesWat vinden de lezers van dit verhaal?Bekijk de Lezers-recensies voor dit verhaal. Schrijf zelf een recensie. |